De musical heeft, zeker in Nederland, niet de naam hoogdravend en diepzinnig te zijn. Maar wie zich gaat verdiepen in het ontstaan van de musical, kan bibliotheken leeg lezen. Zo makkelijk als scene, liedje, dansje is het namelijk niet. Volledig bedoelen we hieronder dan ook niet te zijn. Maar, we vinden het wél heel leuk (en nuttig) om je mee te nemen langs wat hoogtepunten uit de theatergeschiedenis, die uiteindelijk leiden naar onze favoriet.
Je hebt gezocht op het woord: musical, zegt de zoekmachine van www.vandale.nl: ‘mu-si-cal’: ‘theaterstuk of film met veel gezongen tekst”. In dat geval: een principe zo oud als de Grieken. Al in de vijfde eeuw voor Christus schalden zij de stukken van Aeschylus door hun tegen een bergwand aan gebouwde theaters.
Romeinen voegden dans toe. De gemaskerde pantomimus (“imitator van alles”) ging gekleed in eenzelfde tuniek als de acteurs. Als het koor zong, ging de Pantomimus los. Wie nu denkt dat een dergelijk abstractieniveau exemplarisch is voor Romeins theater als geheel: men schoot ook rustig een ter dood veroordeelde als ‘echte’ Icarus door het Colosseum.
Commedia dell’Arte
Aan ‘gezongen tekst’ in de kerkelijke middeleeuwen ook geen gebrek, toch zou het tot de renaissance duren tot we uitkomen bij de een verre voorganger van wat we tegenwoordig musical noemen. De Commedia dell’Arte betekende een eerste professionaliseringsslag voor het theater. Grotendeels geïmproviseerd, maar gebaseerd op dezelfde onderdelen, kropen (vaak gemaskerde) beroepsacteurs in de huid van vaste stereotypen. Hoewel er veel geïmproviseerd werd, stonden de grote lijnen en de uitkomst altijd vast.
Herkenbare figuren, waarvan men toen (en wij soms ook nog) dacht: ‘ik ken zo iemand’. Il Dottore bijvoorbeeld, was een welgestelde oudere man, die vooral zichzelf graag hoorde praten – uiteraard had hij lang niet altijd gelijk (hallo, Boomer). Muziek was een heel belangrijk element in het creëren van die herkenbaarheid – het zette letterlijk de toon in een bepaalde scène en liedjes gaven structuur aan de voorstellingen door bijvoorbeeld een nieuwe akte in te luiden.
Geboorte van opera
Uit de veronderstelling dat niet alleen de stukken van het Griekse ‘koor’, maar hele theaterstukken destijds gezongen werden (en het sterke verlangen van ‘de kunstenaar’ in deze tijd om die oudheid te doen herleven) componeerde Jacopo Peri aan het einde van de zestiende eeuw zijn Dafne. Het eerste volledig gezongen theaterstuk: de opera was geboren. Het was echter Claudio Monteverdi die met zijn L’Orfeo (gebaseerd op het verhaal van Orpheus en Eurydice uit Ovidius’ Metamorfosen) de vonk voor de opera definitief liet ontvlammen. Het genre maakte de overstap van de hoven naar het theater (in 1637 opende in Venetië het eerste opera theater San Cassiano).
Net als de hedendaagse musical, was de opera een commerciële hit. In dure, spectaculaire producties werden bloemrijke, explosieve aria’s gezongen, in uitbundige sets met bewegende decordelen.
Opera seria
Ook zoals onze musical dat is, was opera geen statisch genre: met de verlichting kwam de opera seria op: wat serieuzer, minder gedoe, minder Griekse goden en wat meer over mensen. De romantiek bracht in alle kunsten het gevoel terug en bracht de bezoeker de vlucht vanuit het alledaagse, die wij in het theater nog steeds hopen te treffen.
Componist Giuseppe Verdi was een superster. Zijn stukken waren krachtig en revolutionair in die zin, dat het niet meer (alleen) draaide om het faciliteren van gouden belcanto-keeltjes. Dit waren grote verhalen. Voor de opening van het operatheater in Caïro schreef Verdi zijn wereldberoemde Aïda, over de verboden liefde tussen tot slaafgemaakte prinses Aida en legerkapitein Radames. Verdi’s opera’s waren verhalend, dramatisch en werden zelfs iconen van de Italiaanse eenwording: de patriotten gebruikten zijn Va, pensiero als strijdlied.
Giacomo Puccini bracht zijn publiek nóg verder weg. In Madama Butterfly trouwt een Amerikaanse marineofficier een jong Japans meisje. Hij laat haar achter, met kind. Cio-cio-san (Butterfly) blijft altijd op hem wachten, maar als hij terugkeert heeft hij zijn nieuwe, Amerikaanse vrouw bij zich. Zij willen samen het kind opvoeden. Cio-cio-san stemt toe, alles voor haar kind – ze pleegt zelfmoord (je leest hier inderdaad het verhaal van Miss Saigon).
In een zich met een noodgang moderniserende wereld zoekt het theater naar een eigentijdse vorm die ook de ‘gewone man’ zou kunnen bekoren. Er waren Ballad Opera’s, er was Vaudeville, Singspiel en Operette. John Gay had in 1728 met zijn Beggars Opera al een stuk gebracht gebaseerd op populaire muziek – een stuk toegankelijker dan het genre waar hij de spot mee dreef.
Eerste ‘musical’
In 1866 ging op Broadway het (vijf-en-een-half uur durende!) The Black Crook in première, door theaterhistorici aangewezen als eerste ‘musical’. Het baseerde zich weliswaar zwaar op andere theatervormen, en de liedjes waren eerder een onderbreking dan dat ze bijdroegen aan het plot, maar: niet langer stapte de hoofdrolspeler opzij wanneer er een dansstuk begon. De hoofdrolspelers in dit stuk moesten acteren, zingen én dansen.
In Londen brachten Gilbert & Sullivan hun ‘Comic Opera’s’ – overigens ook aan de andere kant van de Atlantische oceaan een groot succes. Verhaallijnen met verrassende wendingen bleven ‘logisch’ en de liedjes bleven meteen hangen. Dit was ‘fun for the whole family’. Gilbert & Sullivan lieten zien hoe de liedjes het verhaal konden versterken, in plaats van onderbreken.
Show Boat
Een principe dat in 1927 door Jerome Kern en Oscar Hammerstein II vervolmaakt werd met Show Boat. Muziek en dans waren niet ondersteunend aan het verhaal: de drie elementen waren even belangrijk, en 1 + 1 + 1 werd als het ware 4.
De Show Boat vaarde uit. Makers hadden een inspiratiebron, een format en een idee in handen over wat een musical moest zijn, of kón zijn. De Golden Age moest nog aanbreken en de mega-musical moest nog uitgevonden worden. Ondertussen begon Nederland ook voorzichtig mee te doen. Maar dat is een ander verhaal.
Andere interessante blogs lezen? Klik hier.
Auteur: Jessica Schots
Vanuit Rome schrijft deze Amsterdamse kunsthistoricus voor onder andere Time to Momo en Ciao Tutti. Over kunst, geschiedenis en interessante plekken die je zeker niet mag overslaan.
Meer info over Jessica lees je op haar website.